FluentFiction - Dutch

Rainy Amsterdam Adventures: Embracing the Storm

FluentFiction - Dutch

13m 43sJanuary 4, 2024

Rainy Amsterdam Adventures: Embracing the Storm

1x
0:000:00
View Mode:
  • Het regende hard in Amsterdam.

    It was raining heavily in Amsterdam.

  • De lucht was donkergrijs.

    The sky was dark gray.

  • Door de straten reed een jongen op een fiets.

    Through the streets rode a boy on a bike.

  • Zijn naam was Lucas.

    His name was Lucas.

  • Een kapotte paraplu zat vast in zijn rugzak.

    A broken umbrella was stuck in his backpack.

  • Lucas was een moedige jongen.

    Lucas was a brave boy.

  • Hij was niet bang voor de regen.

    He wasn't afraid of the rain.

  • Lachend fietste hij door de straten.

    He cycled through the streets with a smile.

  • De natte straten glinsterden onder de lantaarns.

    The wet streets glistened under the lampposts.

  • Aan de andere kant van de stad, wachtten Emma en Sara.

    On the other side of the city, Emma and Sara were waiting.

  • Ze stonden onder een overhang.

    They stood under an overhang.

  • Emma was Lucas' zus.

    Emma was Lucas' sister.

  • Sara was haar beste vriendin.

    Sara was her best friend.

  • Ze hielden niet van regen.

    They didn't like rain.

  • Maar ze hielden van Lucas.

    But they loved Lucas.

  • Ze wachtten op hem.

    They were waiting for him.

  • Door de natte straten kwam Lucas aan.

    Lucas arrived through the wet streets.

  • Lachend stapte hij van zijn fiets.

    Laughing, he got off his bike.

  • "Het is maar een beetje regen," zei hij.

    "It's just a little rain," he said.

  • Emma rolde met haar ogen.

    Emma rolled her eyes.

  • Sara lachte.

    Sara laughed.

  • Ze gaf Lucas een warme deken.

    She gave Lucas a warm blanket.

  • Samen gingen ze naar binnen.

    They went inside together.

  • Binnen was het warm en droog.

    Inside, it was warm and dry.

  • Emma maakte warme chocolademelk.

    Emma made hot chocolate.

  • Sara maakte sandwiches.

    Sara made sandwiches.

  • Lucas hing zijn natte kleren op.

    Lucas hung up his wet clothes.

  • Ze praatten en lachten.

    They talked and laughed.

  • Ze waren gelukkig.

    They were happy.

  • Ondanks de regen.

    Despite the rain.

  • Ondanks de kapotte paraplu.

    Despite the broken umbrella.

  • De tijd ging voorbij.

    Time passed.

  • De regen stopte.

    The rain stopped.

  • De lucht werd lichter.

    The sky became lighter.

  • Na een tijdje gingen ze weer naar buiten.

    After a while, they went back outside.

  • Ze keken naar de natte straten.

    They looked at the wet streets.

  • Amsterdam was weer mooi.

    Amsterdam was beautiful again.

  • Ze konden weer fietsen.

    They could ride their bikes again.

  • Lucas keek naar zijn kapotte paraplu.

    Lucas looked at his broken umbrella.

  • Hij lachte.

    He laughed.

  • "Wie heeft er een paraplu nodig?

    "Who needs an umbrella?"

  • " zei hij.

    he said.

  • Emma en Sara lachten.

    Emma and Sara laughed.

  • Ze stapten op hun fietsen.

    They got on their bikes.

  • Samen reden ze de straten in.

    They rode the streets together.

  • De zon scheen.

    The sun was shining.

  • De lucht was blauw.

    The sky was blue.

  • Ze lachten en spraken.

    They laughed and spoke.

  • Ze reden over de bruggen.

    They rode over the bridges.

  • Ze keken naar de grachten.

    They looked at the canals.

  • Ze waren gelukkig.

    They were happy.

  • Zelfs met een kapotte paraplu.

    Even with a broken umbrella.

  • De dag eindigde goed.

    The day ended well.

  • Lucas vond een nieuwe paraplu.

    Lucas found a new umbrella.

  • Ze aten heerlijk eten.

    They ate delicious food.

  • Ze lachten veel.

    They laughed a lot.

  • Ze waren samen.

    They were together.

  • Ze waren gelukkig.

    They were happy.

  • En dat is het belangrijkste.

    And that's what matters most.