FluentFiction - Dutch

Lost in the Race: Jan's Unexpected Cycling Adventure

FluentFiction - Dutch

15m 36sJanuary 20, 2024

Lost in the Race: Jan's Unexpected Cycling Adventure

1x
0:000:00
View Mode:
  • Jan houdt erg van fietsen.

    Jan loves cycling.

  • Hij woont in Amsterdam.

    He lives in Amsterdam.

  • Op een fijne, zonnige dag pakt Jan zijn fiets.

    On a nice, sunny day, Jan takes his bike.

  • Hij gaat op weg naar de bakker.

    He sets off towards the bakery.

  • Jan kent Amsterdam goed.

    Jan knows Amsterdam well.

  • Hij weet waar alle fietspaden zijn.

    He knows where all the bike paths are.

  • Maar vandaag gebeurt er iets vreemds.

    But today something strange happens.

  • Jan komt op een pad dat hij niet kent.

    Jan ends up on a path he doesn't recognize.

  • Hij is een beetje in de war.

    He is a bit confused.

  • "Dit is vreemd," denkt Jan.

    "This is strange," Jan thinks.

  • "Hoe kan dit?

    "How is this possible?"

  • "Hij blijft fietsen.

    He keeps riding.

  • Het pad loopt steeds verder de stad uit.

    The path takes him further and further out of the city.

  • Plotseling ziet Jan wielrenners.

    Suddenly, Jan sees cyclists.

  • Ze zijn heel snel en dragen gekke pakken.

    They are very fast and wearing funny outfits.

  • Er zijn veel mensen langs de weg.

    There are many people along the road.

  • Ze klappen en juichen.

    They are clapping and cheering.

  • Kijkt Jan ooit naar wielrennen op TV?

    Does Jan ever watch cycling on TV?

  • Ja, dat doet hij.

    Yes, he does.

  • Nu zit hij er zelf in.

    Now he is in it himself.

  • Jan is geschrokken.

    Jan is startled.

  • Maar hij is ook een beetje blij.

    But he is also a bit happy.

  • Hij heeft altijd al willen weten hoe het voelt.

    He has always wanted to know what it feels like.

  • Met zijn gewone fiets gaat Jan sneller dan ooit.

    With his regular bike, Jan is faster than ever.

  • De wielrenners lachen en moedigen hem aan.

    The cyclists laugh and encourage him.

  • Jan lacht terug.

    Jan laughs back.

  • Hij zwaait naar de mensen langs de weg.

    He waves to the people along the road.

  • Ze juichen nog harder.

    They cheer even louder.

  • Het is leuk.

    It is fun.

  • Maar Jan is ook een beetje bang.

    But Jan is also a bit scared.

  • Jan denkt aan de bakker.

    Jan thinks about the bakery.

  • Hij had brood willen halen.

    He wanted to get some bread.

  • Maar nu is hij hier, midden in een wielerwedstrijd.

    But now he is here, in the middle of a cycling race.

  • Wat moet hij doen?

    What should he do?

  • Toen zag hij het.

    Then he sees it.

  • Een bord.

    A sign.

  • Het wijst de weg naar Amsterdam.

    It points the way to Amsterdam.

  • Jan is blij.

    Jan is happy.

  • Hij slaat af.

    He turns off.

  • De menigte juicht nog een laatste keer voor hem.

    The crowd cheers one last time for him.

  • Jan zwaait terug.

    Jan waves back.

  • Hij zegt de wielrenners gedag.

    He says goodbye to the cyclists.

  • Jan fietst terug naar de stad.

    Jan cycles back to the city.

  • Hij denkt aan wat hem is overkomen.

    He thinks about what happened to him.

  • Het was spannend.

    It was exciting.

  • Maar het was ook leuk.

    But it was also fun.

  • Eindelijk komt Jan bij de bakker.

    Finally, Jan arrives at the bakery.

  • Hij voelt zich een beetje moe.

    He feels a bit tired.

  • Maar ook een beetje trots.

    But also a bit proud.

  • Hij koopt zijn brood.

    He buys his bread.

  • De bakker vraagt: "Hoe gaat het, Jan?

    The baker asks, "How are you, Jan?

  • Je lijkt blij.

    You seem happy."

  • " "Ik ben blij," zegt Jan.

    "I am happy," Jan says.

  • "Ik heb vandaag iets gedaan wat ik nog nooit heb gedaan.

    "Today I did something I had never done before."

  • " Hij vertelt de bakker over zijn avontuur.

    He tells the baker about his adventure.

  • De bakker lacht.

    The baker laughs.

  • "Dat klinkt spannend, Jan.

    "That sounds exciting, Jan.

  • Maar vergeet niet, het is het belangrijkste om de weg naar huis te kennen.

    But don't forget, the most important thing is knowing the way back home."

  • " Jan knikt.

    Jan nods.

  • Hij weet het.

    He knows it.

  • Hij zal niet meer verdwalen.

    He won't get lost anymore.

  • Maar hij zal ook niet vergeten hoe het was om deel te zijn van de wielerwedstrijd.

    But he won't forget what it was like to be part of the cycling race.

  • Het was een bijzondere dag.

    It was a special day.

  • Een dag waarop Jan zich een echte wielrenner voelde.

    A day when Jan felt like a real cyclist.

  • En dat allemaal terwijl hij alleen maar brood wilde kopen.

    And all this while he just wanted to buy bread.