FluentFiction - Dutch

The Rainy Ride Home: Cycling Adventures in Amsterdam

FluentFiction - Dutch

12m 27sMarch 17, 2024

The Rainy Ride Home: Cycling Adventures in Amsterdam

1x
0:000:00
View Mode:
  • Het regende heel hard in Amsterdam.

    It was raining very hard in Amsterdam.

  • Femke stond onder een brug.

    Femke was standing under a bridge.

  • Ze moest naar huis, maar vond het niet leuk om nat te worden.

    She needed to go home, but she didn't like getting wet.

  • Ze had een fiets en een paraplu.

    She had a bike and an umbrella.

  • Maar ze had nooit eerder gefietst met een paraplu.

    But she had never cycled with an umbrella before.

  • Femke dacht na.

    Femke thought.

  • De druppels tikten op haar paraplu.

    The raindrops were tapping on her umbrella.

  • De straten van Amsterdam waren nat en glinsterend.

    The streets of Amsterdam were wet and glistening.

  • Ze wilde naar huis.

    She wanted to go home.

  • Daar was het warm en droog.

    It was warm and dry there.

  • Ze hield de paraplu in haar hand.

    She held the umbrella in her hand.

  • Ze stapte op haar fiets.

    She got on her bike.

  • Ze zette een voet op de trapper en ging vooruit.

    She put a foot on the pedal and moved forward.

  • Het was moeilijk.

    It was difficult.

  • De wind blies tegen de paraplu.

    The wind was blowing against the umbrella.

  • Het stuur wilde niet rechtdoor.

    The handlebars wouldn't stay straight.

  • Ze fietste langzaam over de brug.

    She cycled slowly over the bridge.

  • De grachten van Amsterdam waren donker en diep.

    The canals of Amsterdam were dark and deep.

  • Ze zag huizen met grote ramen en lichten aan.

    She saw houses with large windows and lights on.

  • Ze zag eenden die in de regen zwommen.

    She saw ducks swimming in the rain.

  • Ze werd nat, maar de paraplu hield haar een beetje droog.

    She got wet, but the umbrella kept her somewhat dry.

  • Er was veel wind in de stad.

    There was a lot of wind in the city.

  • De straat was nat.

    The street was wet.

  • Femke viel bijna, maar ze viel niet.

    Femke almost fell, but she didn't.

  • Ze hield de paraplu stevig vast.

    She held the umbrella tightly.

  • Ze fietste door.

    She kept cycling.

  • Ze fietste door smalle straatjes.

    She cycled through narrow streets.

  • Ze fietste langs winkels die gesloten waren.

    She cycled past closed shops.

  • Ze fietste langs de bakker, de slager en de kaaswinkel.

    She cycled past the bakery, the butcher, and the cheese shop.

  • Niemand was buiten.

    No one was outside.

  • Iedereen was binnen waar het warm was.

    Everyone was inside where it was warm.

  • Ze kwam thuis.

    She got home.

  • Ze zette haar fiets tegen de muur.

    She leaned her bike against the wall.

  • Ze deed haar jas uit en hing haar natte paraplu op.

    She took off her coat and hung her wet umbrella.

  • Femke was blij dat ze thuis was.

    Femke was happy to be home.

  • Ze was nat, maar ze was ook trots.

    She was wet, but she was also proud.

  • Ze had gefietst in de regen, met een paraplu.

    She had cycled in the rain, with an umbrella.

  • Vanaf die dag was Femke niet meer bang voor de regen.

    From that day on, Femke wasn't afraid of the rain anymore.

  • Ze wist dat ze kon fietsen, zelfs met een paraplu.

    She knew she could cycle, even with an umbrella.

  • Ze wist dat Amsterdam mooi was in de regen.

    She knew Amsterdam was beautiful in the rain.

  • En ze wist dat thuis warm en droog was, na een lange fietstocht door de regen.

    And she knew home was warm and dry, after a long bike ride through the rain.