The Rainy Ride Home: Cycling Adventures in Amsterdam
FluentFiction - Dutch
The Rainy Ride Home: Cycling Adventures in Amsterdam
Het regende heel hard in Amsterdam.
It was raining very hard in Amsterdam.
Femke stond onder een brug.
Femke was standing under a bridge.
Ze moest naar huis, maar vond het niet leuk om nat te worden.
She needed to go home, but she didn't like getting wet.
Ze had een fiets en een paraplu.
She had a bike and an umbrella.
Maar ze had nooit eerder gefietst met een paraplu.
But she had never cycled with an umbrella before.
Femke dacht na.
Femke thought.
De druppels tikten op haar paraplu.
The raindrops were tapping on her umbrella.
De straten van Amsterdam waren nat en glinsterend.
The streets of Amsterdam were wet and glistening.
Ze wilde naar huis.
She wanted to go home.
Daar was het warm en droog.
It was warm and dry there.
Ze hield de paraplu in haar hand.
She held the umbrella in her hand.
Ze stapte op haar fiets.
She got on her bike.
Ze zette een voet op de trapper en ging vooruit.
She put a foot on the pedal and moved forward.
Het was moeilijk.
It was difficult.
De wind blies tegen de paraplu.
The wind was blowing against the umbrella.
Het stuur wilde niet rechtdoor.
The handlebars wouldn't stay straight.
Ze fietste langzaam over de brug.
She cycled slowly over the bridge.
De grachten van Amsterdam waren donker en diep.
The canals of Amsterdam were dark and deep.
Ze zag huizen met grote ramen en lichten aan.
She saw houses with large windows and lights on.
Ze zag eenden die in de regen zwommen.
She saw ducks swimming in the rain.
Ze werd nat, maar de paraplu hield haar een beetje droog.
She got wet, but the umbrella kept her somewhat dry.
Er was veel wind in de stad.
There was a lot of wind in the city.
De straat was nat.
The street was wet.
Femke viel bijna, maar ze viel niet.
Femke almost fell, but she didn't.
Ze hield de paraplu stevig vast.
She held the umbrella tightly.
Ze fietste door.
She kept cycling.
Ze fietste door smalle straatjes.
She cycled through narrow streets.
Ze fietste langs winkels die gesloten waren.
She cycled past closed shops.
Ze fietste langs de bakker, de slager en de kaaswinkel.
She cycled past the bakery, the butcher, and the cheese shop.
Niemand was buiten.
No one was outside.
Iedereen was binnen waar het warm was.
Everyone was inside where it was warm.
Ze kwam thuis.
She got home.
Ze zette haar fiets tegen de muur.
She leaned her bike against the wall.
Ze deed haar jas uit en hing haar natte paraplu op.
She took off her coat and hung her wet umbrella.
Femke was blij dat ze thuis was.
Femke was happy to be home.
Ze was nat, maar ze was ook trots.
She was wet, but she was also proud.
Ze had gefietst in de regen, met een paraplu.
She had cycled in the rain, with an umbrella.
Vanaf die dag was Femke niet meer bang voor de regen.
From that day on, Femke wasn't afraid of the rain anymore.
Ze wist dat ze kon fietsen, zelfs met een paraplu.
She knew she could cycle, even with an umbrella.
Ze wist dat Amsterdam mooi was in de regen.
She knew Amsterdam was beautiful in the rain.
En ze wist dat thuis warm en droog was, na een lange fietstocht door de regen.
And she knew home was warm and dry, after a long bike ride through the rain.