FluentFiction - Dutch

Cheese Champions: Two Kids, Bikes, and a Wheel of Adventures

FluentFiction - Dutch

15m 33sApril 11, 2024

Cheese Champions: Two Kids, Bikes, and a Wheel of Adventures

1x
0:000:00
View Mode:
  • Het zonnetje straalde fel boven Amsterdam.

    The sun was shining brightly above Amsterdam.

  • Daan en Lotte stonden met hun kaasstalletje op de markt.

    Daan and Lotte stood with their cheese stall at the market.

  • Ze verkochten kaas, hele lekkere kaas.

    They were selling cheese, very delicious cheese.

  • Ze hadden kaaswielen groot en klein, met verschillende smaken en kleuren.

    They had big and small cheese wheels, with different flavors and colors.

  • Op het marktplein was het altijd druk.

    The market square was always busy.

  • Mensen liepen heen en weer.

    People were walking back and forth.

  • Er waren kraampjes met groenten, vis en bloemen.

    There were stalls with vegetables, fish, and flowers.

  • Het rook er naar verse aardbeien en gebakken vis.

    It smelled like fresh strawberries and fried fish.

  • Auto's reden af en aan.

    Cars were coming and going.

  • Fietsers zoefden voorbij.

    Cyclists were speeding past.

  • En Daan en Lotte midden in die drukte.

    And Daan and Lotte in the midst of all that hustle and bustle.

  • Plotseling zagen ze een bekende.

    Suddenly they saw a familiar face.

  • Het was oom Piet.

    It was uncle Piet.

  • Hij hield van kaas.

    He loved cheese.

  • Hij wilde kaaswielen kopen, heel veel kaaswielen.

    He wanted to buy cheese wheels, a lot of cheese wheels.

  • Daan en Lotte waren blij.

    Daan and Lotte were happy.

  • Ze gaven oom Piet de kaaswielen.

    They gave uncle Piet the cheese wheels.

  • Maar oom Piet had geen auto.

    But uncle Piet didn't have a car.

  • Hij had alleen zijn fiets.

    He only had his bike.

  • Hoe kon hij nou al die kaaswielen naar huis brengen?

    How could he bring all those cheese wheels home?

  • Daan had een idee.

    Daan had an idea.

  • Hij zei: "Wij brengen de kaaswielen wel naar huis, met onze fietsen.

    He said, "We will bring the cheese wheels home with our bikes."

  • " Daan en Lotte hadden grote fietsen.

    Daan and Lotte had big bikes.

  • Daar konden veel kaaswielen op.

    They could fit many cheese wheels on them.

  • Lotte vond het ook een goed idee.

    Lotte also thought it was a good idea.

  • Oom Piet was blij.

    Uncle Piet was happy.

  • Hij gaf Daan en Lotte een groot stuk chocolade als dank.

    He gave Daan and Lotte a big piece of chocolate as thanks.

  • Nu moesten Daan en Lotte fietsen.

    Now Daan and Lotte had to bike.

  • Fietsen met de kaaswielen.

    Bike with the cheese wheels.

  • Door de drukke markt.

    Through the busy market.

  • Dat was niet makkelijk.

    That wasn't easy.

  • Ze moesten goed opletten.

    They had to pay attention.

  • Voor de mensen, de kraampjes, de auto's en de andere fietsers.

    For the people, the stalls, the cars, and the other cyclists.

  • Ze reden langzaam.

    They rode slowly.

  • Ze hielden de kaaswielen goed vast.

    They held onto the cheese wheels tightly.

  • Ze riepen: "Kijk uit, wij komen eraan!

    They shouted, "Watch out, here we come!"

  • " De mensen keken naar Daan en Lotte.

    People watched Daan and Lotte.

  • Ze lachten.

    They laughed.

  • Ze vonden het grappig.

    They found it funny.

  • Twee kinderen op de fiets.

    Two children on a bike.

  • Met een stapel kaaswielen.

    With a pile of cheese wheels.

  • De weg was niet makkelijk.

    The road was not easy.

  • Maar Daan en Lotte gaven niet op.

    But Daan and Lotte didn't give up.

  • Ze reden en reden.

    They kept riding.

  • Ze werden moe.

    They got tired.

  • Maar ze bleven fietsen.

    But they kept biking.

  • Totdat ze bij het huis van oom Piet waren.

    Until they arrived at uncle Piet's house.

  • Ze belden aan.

    They rang the doorbell.

  • Oom Piet deed open.

    Uncle Piet opened the door.

  • Hij was verrast.

    He was surprised.

  • Daar stonden Daan en Lotte.

    There stood Daan and Lotte.

  • Moe maar trots.

    Tired but proud.

  • Met alle kaaswielen.

    With all the cheese wheels.

  • Oom Piet was blij.

    Uncle Piet was happy.

  • Hij bedankte Daan en Lotte.

    He thanked Daan and Lotte.

  • Hij zei: "Daan en Lotte, jullie zijn echte kampioenen!

    He said, "Daan and Lotte, you are real champions!"

  • "Daan en Lotte fietsten terug naar hun stalletje.

    Daan and Lotte biked back to their stall.

  • Ze waren blij.

    They were happy.

  • Ze hadden het moeilijke gedaan.

    They had done the difficult task.

  • Ze hadden de markt en de kaaswielen overwonnen.

    They had conquered the market and the cheese wheels.

  • Ze waren echte kampioenen.

    They were real champions.

  • En ze wisten het zeker: ze zouden nog veel meer kaaswielen verkopen.

    And they were sure of it: they would sell many more cheese wheels.

  • Want zij waren Daan en Lotte, de kampioenen van de markt in Amsterdam.

    Because they were Daan and Lotte, the champions of the Amsterdam market.