FluentFiction - Dutch

Orange Splendor: A King's Day Adventure in Amsterdam

FluentFiction - Dutch

12m 54sMay 5, 2024

Orange Splendor: A King's Day Adventure in Amsterdam

1x
0:000:00
View Mode:
  • In Amsterdam was feest.

    In Amsterdam there was a party.

  • Anna en Lars, vrienden, waren blij.

    Anna and Lars, friends, were happy.

  • Koningsdag was er.

    It was King's Day.

  • De lucht was blauw en de zon glansde.

    The sky was blue and the sun was shining.

  • Mensen lachten en zongen.

    People were laughing and singing.

  • Oranje was overal.

    Orange was everywhere.

  • Anna en Lars keken elkaar aan.

    Anna and Lars looked at each other.

  • Ze hadden een plan.

    They had a plan.

  • Ze zouden de gekste kostuums dragen.

    They would wear the craziest costumes.

  • De meest oranje kostuums.

    The most orange costumes.

  • Ze gingen naar de winkel.

    They went to the store.

  • De winkel had veel kostuums.

    The store had many costumes.

  • Gekke kostuums, mooie kostuums.

    Crazy costumes, beautiful costumes.

  • Maar ze zochten de meest oranje.

    But they searched for the most orange.

  • Anna vond een grote hoed.

    Anna found a big hat.

  • Het was een hoed met een oranje veer.

    It was a hat with an orange feather.

  • Ze zette de hoed op.

    She put on the hat.

  • Ze lachte.

    She laughed.

  • "Kijk, Lars," zei ze.

    "Look, Lars," she said.

  • Lars lachte ook.

    Lars laughed too.

  • Lars vond een pak.

    Lars found a suit.

  • Het was groot en het was oranje.

    It was big and it was orange.

  • Hij deed het pak aan.

    He put on the suit.

  • Anna keek naar hem.

    Anna looked at him.

  • Ze kon niet stoppen met lachen.

    She couldn't stop laughing.

  • Lars draaide rond.

    Lars spun around.

  • Hij voelde zich koninklijk.

    He felt royal.

  • Ze gingen naar buiten.

    They went outside.

  • De straten waren vol.

    The streets were full.

  • Mensen zagen hen en wezen.

    People saw them and pointed.

  • "Kijk, de oranje mensen!

    "Look, the orange people!"

  • " zeiden ze.

    they said.

  • Anna en Lars waren blij.

    Anna and Lars were happy.

  • Ze hielden van het gelach.

    They loved the laughter.

  • Ze hielden van het feest.

    They loved the party.

  • Ze dansten en lachten.

    They danced and laughed.

  • Ze zongen en dronken.

    They sang and drank.

  • Ze hadden plezier.

    They had fun.

  • Het was een mooie dag.

    It was a beautiful day.

  • Toen ging de zon onder.

    Then the sun set.

  • Het feest was afgelopen.

    The party was over.

  • Anna en Lars waren moe.

    Anna and Lars were tired.

  • Maar ze waren nog steeds blij.

    But they were still happy.

  • Ze hadden de gekste kostuums.

    They had the craziest costumes.

  • De meest oranje kostuums.

    The most orange costumes.

  • Terug naar huis, zeiden ze tegen elkaar: "Volgend jaar weer.

    On the way back home, they said to each other: "Next year again."

  • " En ze wisten dat het waar was.

    And they knew it was true.

  • Want Koningsdag in Amsterdam is een feest.

    Because King's Day in Amsterdam is a party.

  • Een feest met oranje kostuums, lach en plezier.

    A party with orange costumes, laughter, and fun.

  • En Anna en Lars zouden er zijn.

    And Anna and Lars would be there.

  • Met hun gekke kostuums.

    With their crazy costumes.

  • Hun oranje kostuums.

    Their orange costumes.

  • Hun blijheid.

    Their happiness.

  • En hun liefde voor het feest.

    And their love for the party.