FluentFiction - Dutch

A Jog in Vondelpark: Sander's Unexpected Adventure

FluentFiction - Dutch

18m 10sMay 23, 2024

A Jog in Vondelpark: Sander's Unexpected Adventure

1x
0:000:00
View Mode:
  • Het was een zonnige zaterdagmiddag.

    It was a sunny Saturday afternoon.

  • De vogels floten in Vondelpark.

    The birds were chirping in Vondelpark.

  • De bomen waren groen en de bloemen bloeiden.

    The trees were green, and the flowers were blooming.

  • Het perfect weer om te joggen.

    It was the perfect weather for a jog.

  • Sander trok zijn hardloopschoenen aan en ging op pad.

    Sander put on his running shoes and set off.

  • Hij hield van joggen in het park.

    He loved jogging in the park.

  • De frisse lucht en de mooie natuur gaven hem energie.

    The fresh air and the beautiful nature gave him energy.

  • Sander rende langs de grote vijver en de speeltuin.

    Sander ran past the large pond and the playground.

  • Hij zag mensen picknicken en kinderen spelen.

    He saw people having picnics and children playing.

  • Hij glimlachte.

    He smiled.

  • Wat was het toch fijn om buiten te zijn.

    It was so nice to be outside.

  • Maar toen gebeurde er iets plotseling.

    But then something happened suddenly.

  • Sander struikelde over een losliggende tak.

    Sander tripped over a loose branch.

  • Hij viel en voelde een scherpe pijn in zijn enkel.

    He fell and felt a sharp pain in his ankle.

  • "Au!"

    "Ouch!"

  • riep hij.

    he cried.

  • Hij probeerde op te staan, maar zijn enkel deed te veel pijn.

    He tried to stand up, but his ankle hurt too much.

  • Sander zakte weer op de grond.

    Sander sank back down to the ground.

  • Een paar mensen kwamen naar hem toe.

    A few people came over to him.

  • "Gaat het?"

    "Are you okay?"

  • vroeg een man met een hond.

    asked a man with a dog.

  • Sander schudde zijn hoofd.

    Sander shook his head.

  • "Ik denk dat ik mijn enkel heb geblesseerd," zei hij.

    "I think I injured my ankle," he said.

  • De man knielde neer en bekeek Sanders enkel.

    The man knelt down and looked at Sander's ankle.

  • "Het ziet er gezwollen uit.

    "It looks swollen.

  • Ik zal hulp halen," zei de man en hij rende weg.

    I'll get help," said the man, and he ran off.

  • Sander voelde zich verdrietig.

    Sander felt sad.

  • Hij wilde zo graag blijven joggen, maar nu kon hij niet meer lopen.

    He wanted so much to keep jogging, but now he couldn't walk anymore.

  • Hij dacht aan alle mooie dagen in het park.

    He thought about all the beautiful days in the park.

  • Misschien moest hij nu een tijdje rust nemen.

    Maybe he needed to take a break now.

  • Na een paar minuten kwam de man terug met een paar parkmedewerkers.

    After a few minutes, the man came back with a few park staff members.

  • Ze hadden een EHBO-kit bij zich.

    They had a first aid kit with them.

  • "We gaan je helpen," zei een vrouw vriendelijk.

    "We're going to help you," a woman said kindly.

  • Ze maakten een ijskompres en legden het op Sanders enkel.

    They made an ice pack and placed it on Sander's ankle.

  • Daarna brachten ze een rolstoel.

    Then they brought a wheelchair.

  • "We brengen je naar de ingang van het park.

    "We'll take you to the park entrance.

  • Daar kan iemand je ophalen," zei de vrouw.

    Someone can pick you up there," said the woman.

  • Sander bedankte hen.

    Sander thanked them.

  • Hij voelde zich beter met ijs op zijn enkel.

    He felt better with ice on his ankle.

  • Ze reden hem langzaam naar de ingang van het park.

    They wheeled him slowly to the park entrance.

  • Daar belde Sander zijn vriend, Mark.

    There, Sander called his friend, Mark.

  • "Mark, kun je me alsjeblieft ophalen?

    "Mark, can you please pick me up?

  • Ik ben in Vondelpark.

    I'm in Vondelpark.

  • Ik heb mijn enkel geblesseerd," zei Sander.

    I've injured my ankle," said Sander.

  • Mark kwam snel aan en hielp Sander in de auto.

    Mark arrived quickly and helped Sander into the car.

  • "We gaan naar huis, en ik breng je daarna naar de dokter," zei Mark.

    "We're going home, and I'll take you to the doctor afterward," said Mark.

  • Sander was blij dat hij zo'n goede vriend had.

    Sander was glad to have such a good friend.

  • Mark zorgde goed voor hem.

    Mark took good care of him.

  • Samen lachten ze nog om de avonturen in het park.

    Together they laughed about the adventures in the park.

  • Thuis aangekomen, rustte Sander op de bank.

    Once home, Sander rested on the couch.

  • Hij dacht na over wat er was gebeurd.

    He thought about what had happened.

  • De arts vertelde hem dat hij zijn enkel moest laten rusten.

    The doctor told him he needed to rest his ankle.

  • Hij moest enkele weken niet joggen.

    He shouldn't jog for a few weeks.

  • Sander zuchtte, maar hij was ook dankbaar.

    Sander sighed, but he was also grateful.

  • Hij wist dat hij snel weer op de been zou zijn.

    He knew he would be back on his feet soon.

  • De volgende keer zou hij beter opletten tijdens het joggen.

    Next time, he would be more careful while jogging.

  • Ondanks het ongeluk, wist Sander dat hij terug zou komen naar zijn geliefde Vondelpark.

    Despite the accident, Sander knew he would return to his beloved Vondelpark.

  • De vogels, de bloemen en het gevoel van vrijheid wachtten op hem.

    The birds, the flowers, and the feeling of freedom would be waiting for him.

  • En zo eindigde zijn dag toch met een glimlach.

    And so, his day ended with a smile.