FluentFiction - Dutch

Sophie’s Perfect Day: An Unforgettable Afternoon in Vondelpark

FluentFiction - Dutch

15m 21sJune 19, 2024

Sophie’s Perfect Day: An Unforgettable Afternoon in Vondelpark

1x
0:000:00
View Mode:
  • Op een zonnige middag in Amsterdam straalde de zon helder boven Vondelpark.

    On a sunny afternoon in Amsterdam, the sun shone brightly above Vondelpark.

  • Sophie liep langs de vijver.

    Sophie walked by the pond.

  • Ze droeg een lichte zomerse jurk en haar hoed waaide bijna weg in de wind.

    She wore a light summer dress, and her hat almost blew away in the wind.

  • De bomen waren vol met groene bladeren en veel mensen zaten op het gras.

    The trees were full of green leaves, and many people sat on the grass.

  • Sophie keek om zich heen.

    Sophie looked around.

  • Ze zocht haar vrienden.

    She was searching for her friends.

  • Ze had een mand vol met lekkernijen bij zich: broodjes, kaas en vers fruit.

    She had a basket full of treats with her: sandwiches, cheese, and fresh fruit.

  • Bij een grote eik zag Sophie haar vrienden.

    By a large oak tree, Sophie saw her friends.

  • "Hoi!" riep ze vrolijk.

    "Hi!" she called out cheerfully.

  • Haar vrienden zwaaiden en Sophie rende naar hen toe.

    Her friends waved, and Sophie ran toward them.

  • Ze legde de mand op een kleed uit.

    She placed the basket on a spread-out blanket.

  • “We hebben je gemist,” zei Anna, een van haar vrienden.

    “We missed you,” said Anna, one of her friends.

  • “Het is zo’n mooie dag!”

    “It's such a beautiful day!”

  • Sophie glimlachte.

    Sophie smiled.

  • “Ik ben zo blij jullie te zien. Laten we eten en genieten.”

    “I’m so happy to see you all. Let’s eat and enjoy.”

  • Ze zaten op het kleed en begonnen te eten.

    They sat on the blanket and started to eat.

  • Sophie nam een broodje en gaf stukjes fruit aan iedereen.

    Sophie took a sandwich and handed out pieces of fruit to everyone.

  • Ze lachten en praatten over alles: werk, reizen en dromen.

    They laughed and talked about everything: work, travel, and dreams.

  • Plots kwam er een hondje aangehuppeld.

    Suddenly, a little dog came trotting over.

  • Het was een klein bruin hondje met een rode halsband.

    It was a small brown dog with a red collar.

  • Het snuffelde rond en keek nieuwsgierig naar de mand.

    It sniffed around and looked curiously at the basket.

  • Sophie lachte.

    Sophie laughed.

  • “Wie is jouw baasje, kleintje?” vroeg ze.

    “Who is your owner, little one?” she asked.

  • Het hondje kwispelde blij.

    The dog wagged its tail happily.

  • “Misschien is hij verdwaald,” zei Anna bezorgd.

    “Maybe he’s lost,” Anna said worriedly.

  • Ze stonden op en keken om zich heen.

    They stood up and looked around.

  • Na een tijdje zagen ze een meisje op een fiets.

    After a while, they saw a girl on a bike.

  • Ze riep iets.

    She was calling out something.

  • Het hondje rende meteen naar haar toe.

    The dog immediately ran toward her.

  • "Bobby, daar ben je!" riep het meisje.

    "Bobby, there you are!" the girl called.

  • Sophie en haar vrienden lachten opgelucht.

    Sophie and her friends laughed in relief.

  • “Hij zocht gewoon een avontuur,” zei Sophie.

    “He was just looking for an adventure,” Sophie said.

  • Het meisje bedankte hen en fietste weg met Bobby.

    The girl thanked them and rode away with Bobby.

  • De zon zakte langzaam naar beneden.

    The sun slowly set.

  • Het werd wat koeler.

    It got a bit cooler.

  • Sophie en haar vrienden pakten de spullen in.

    Sophie and her friends packed up the things.

  • Het was tijd om te gaan.

    It was time to go.

  • “Dit was een geweldige dag,” zei Anna.

    “This was a wonderful day,” said Anna.

  • “Bedankt, Sophie.”

    “Thank you, Sophie.”

  • Sophie glimlachte breed.

    Sophie smiled broadly.

  • “Laten we dit vaker doen,” zei ze.

    “Let’s do this more often,” she said.

  • Ze knuffelden en gingen elk hun eigen weg.

    They hugged and went their separate ways.

  • De zonsondergang kleurde de hemel oranje en roze.

    The sunset colored the sky orange and pink.

  • Sophie liep rustig naar huis.

    Sophie walked home calmly.

  • Ze dacht terug aan de lach en het plezier met haar vrienden.

    She thought back to the laughter and fun with her friends.

  • Het was een perfecte dag in Vondelpark.

    It had been a perfect day in Vondelpark.